h

Het kaasje van Theo Weenink

9 maart 2014

Het kaasje van Theo Weenink

Hij was een lastige soldaat en een bijzondere politicus. Eentje die niet vooraan staat om zijn zegje te doen. De Boxmerenaar gaat liever de straat op, daar voelt hij zich thuis. Het kenmerkt hem wel.

Mag hij stoppen met werken in de gehandicaptenzorg, gaat hij als vrijwilliger verder. Stopt hij als raadslid voor de SP in Boxmeer, blijft hij op de achtergrond actief. Niet meer in de schijnwerpers, maar daar waar Theo Weenink zich thuisvoelt. Tussen de mensen. Daar is hij te vinden. Waarom ook niet?

„Ik ben nog in goede staat”, zegt hij zelf. Ondanks een hartinfarct drie jaar geleden. „Maar daar ben ik goed van genezen. Heb weinig medicatie nodig. Er zijn ook maar weinig dingen die ik niet meer kan. Ik heb duiken als hobby, mocht ik een jaar niet meer doen. Nu gelukkig wel weer. Ik heb altijd gesport, altijd een lopende baan gehad. In veertig jaar tijd ben ik één maand werkloos geweest.”

Een druk leven, met de SP als rode draad. Wanneer kwam de politieke bewustwording?

„Eind jaren zestig zat ik in militaire dienst. Ik was gelegerd op de Cannenberg in België, bij de Nederlandse grens. Alle troepenbewe­gingen werden daar gecontroleerd, het was in de tijd van de Koude Oorlog. Ik heb daar vijf dagen onder de grond gezeten voor een oefening, als voorbereiding op een atoom­aanval. Absoluut niet prettig. Ik kreeg steeds meer de visie dat het van een atoomoorlog niet moest komen. Daar verzette ik me te­gen. Ik was ook niet zo’n brave jongen. Tij­dens carnaval heb ik eens acht dagen licht arrest gehad. Ik was niet op komen dagen omdat het glad was, kwamen ze me thuis ophalen. Moest ik op de kazerne in mijn ka­mer blijven en me op bepaalde tijdstippen melden. Toch hield de commandant van de kazerne me vaak de hand boven het hoofd. Dat kwam ook omdat hij coach was van het Nederlands militair elftal waar ik in speelde. Mijn vader is trouwens beroepsmilitair ge­weest, bij de landmacht. Ik zag dat gestruc­tureerde, dat strenge. Daar moest ik niets van hebben. Ik mijn diensttijd heb ik bij de luchtmacht gezeten. Daar hoefde je niet te salueren.”

Waarom de Socialistische Partij? Je vond en vindt daar een grote solidariteit.

Jij kent de kopstukken en de kopstukken kennen jou. Ik ben sinds 1973 bij de SP, mijn vrouw was daar al eerder mee bezig. Ik ben een keer met haar meegegaan en dacht: dat is mijn kaasje wel. In Boxmeer ben ik de grondlegger geweest van de SP, Emile (Roemer, partijleider) kwam daar later als broekie van 18 bij. Dat ging lekker samen. Hij was de denker, ik de doener. Hij schreef de persberichten, ik deed de actie. Er was chemie tussen ons. Ik heb twintig jaar in de gemeenteraad gezeten. Je verdeelt binnen de partij de taken. Iemand voert het woord, de ander doet daaromheen zijn ding. Ik ben niet zo’n prater. Gewoon doen, dat is mijn ding. In buurten langs gaan. Vragen aan mensen wat er leeft. Al kreeg je halverwege de jaren zeventig nog wel eens een hond achter je aan. Of mensen die kwaad werden. We werden als rooie rakkers gezien, communisten. Mijn vader keek ook met argusogen naar me toen ik me bij de SP aan­sloot. Wat krijg ik nou in huis?, dacht hij. Hij was een KVP’er, maar toen hij 72 werd, ging hij ook dingen voor de SP doen. Mijn moeder is het oudste lid van de SP in Boxmeer, ze wordt 95 en volgt alles. Ze is trots op haar zoon.”

De partij maakte een bloeiperiode door in Boxmeer, maar echt lekker loopt het nu niet.

„Dat was het mooiste, dat groeiproces. Van twee naar drie zetels. Van drie naar vier en van vier naar zes. Ook mooi: het volgen van je maatje Emile, die je ziet uitgroeien tot fractievoorzitter van de landelijke SP. We zitten nu in een dipje. We hebben vier zetels maar onderweg zijn twee mensen afgehaakt die nu met een eigen partij in de gemeenteraad zitten. Wij waren daar verbaasd over. Je moet altijd gaan voor het algemeen belang, niet voor het eigenbelang. Ik zeg goedendag tegen ze, maar een diepgaand gesprek is er voor mij niet meer bij. Die versplintering in de politiek maakt het ook niet leuker. Er wordt oeverloos geluld en iedereen wil het haantje of het hennetje spelen. We hebben voor de komende verkiezingen weer een jonge ploeg. Jonge honden die de politiek leren kennen aan de hand van het oude groepje, onder wie ik. Je top ligt tussen je vijfendertigste en je zestigste. Dan moet je een stapje terug doen. Je bent niet op, maar op bepaalde momenten van de dag moet je even je ogen kunnen sluiten. Als politicus moet je toch altijd aanspreek­baar zijn.”

Bijna was daar ook nog de Rooie Reus, een SP-eerbetoon aan de strijder tegen maatschap­pelijk onrecht.

„Ik was genomineerd maar ben door de SP-leden niet als winnaar gekozen. Ik heb er wel een beeldje aan over gehouden. Ik heb niet zo veel met kunst, maar dit beeldje stoort niet.”

Wat levert het werk van een politicus eigen­lijk op?

„Heel veel vreugde. Het is altijd mooi als je mensen kunt helpen, of je in de politiek zit of niet. Het verzorgen heeft er bij mij altijd ingezeten, denk ik. Ik werk in de gehandicaptenzorg, ben mantelzorger voor mijn moeder. Ik werk straks niet meer bij Dichterbij, maar blijf als vrijwilliger bij mijn eigen groep. Ik ben geen raadslid meer, maar blijf SP’er. Ik sterf in het harnas. Voor de SP blijf ik de straat op gaan. Ik blijf me inzetten voor mensen die hulp nodig hebben.”

En dat allemaal dankzij die diensttijd.

„Dat hele bezopene om je onder de grond te verstoppen als bescherming tegen een atoomaanval. Dan kun je als het zover is maar beter meteen in de straal gaan staan. Ben je sneller van de pijn af.”

'Ik ben niet zo’n prater. Gewoon doen, dat is mijn ding. In buurten langs gaan, vragen aan mensen wat er leeft'

           Bron: De Gelderlander 8 maart, door Joost Ariaans

 

Reactie toevoegen

U bent hier